Gasontwikkelaar
Dit carburateur-systeem werd gebruikt vanaf 1905 t/m 1909 (?) aan NSU motorfietsen.

In het artikel in het maandblad
De Natuur, over de carburateur, is waarschijnlijk het 4PS model afgebeeld, 554 cc, boring en slag 82 x 105 mm, viertakt, aandrijving door een riem, twee versnellingen, gewicht 85 kg en een topsnelheid van 75 km/uur.



Neckarsulmer Einzylinder-Motorrad 4 PS

15 juli 1907 - DE NATUUR
Populair Geïllustreerd Maandblad, gewijd aan de Natuurkundige Wetenschappen en hare toepassingen.

Een en ander over motorrijwielen
geschreven door Janssen van Raay en letterlijk overgenomen.

DE GASONTWIKKELAAR (CARBURATEUR)

In den gasontwikkelaar wordt het gasmengsel van de benzinedamp en lucht gevormd, dat in den motor wordt gezogen door het omlaag gaan van den zuiger en daar tot ontploffing wordt gebracht.

 

 


De benzine komt uit den benzinehouder, met de naam Neckarsulm, die met den gasontwikkelaar door een buis is verbonden. De benzine-toevoer kan door een kraan worden afgesloten.
Men heeft nu twee systemen, n.l. een, waarbij de lucht door de benzine heen wordt gezogen en een, waarbij de benzine in fijn verdeelden toestand in een ruimte wordt gebracht, waar zij verder verdampt en met lucht wordt vermengd. Daar bij verschillende temperatuur van de lucht het gasmengsel ook een verschillende samenstelling heeft, en slechts één gasmengsel natuurlijk het ware is, moet men de gelegenheid hebben, daaraan lucht toe te voegen. Dit moet nu bij het eerste systeem vaker geschieden dan bij het laatste, hetwelk dan ook meer wordt toegepast.

Een voorbeeld van laatstgenoemd systeem is aangegeven in fig. 17 en 18, voorstellende den gasontwikkelaar van de Neckarsulmer Fahrradwerke.

De benzine komt, na eerst door een fijne zeef te zijn gegaan en zoodoende van onreinheden te zijn ontdaan, door de buis a in de drijverruimte, waarin zich een drijver d langs een stift c op en neer kan bewegen. Bij het omhoog gaan werkt de drijver op het uiteinde van twee hefboompjes, waarvan 't andere uiteinde zich bevindt in een groef van c. Deze stift begeeft zich dan dus omlaag en sluit bij een bepaalden stand van den drijver de opening b af. In de drijverruimte bevind zich thans de noodige benzine voor één ontploffing. Deze wordt door de werking van den motor gezogen door het buisje e, en gespoten tegen den kegel f en verdampt daardoor.

Eveneens wordt door de werking van den motor lucht gezogen door de openingen h, welke lucht zich met den benzinedamp vermengt. Om bij lage temperatuur de benzine beter te doen verdampen, kan de ruimte m verwarmd worden, doordat een deel der door den motor afgewerkte gassen door het buisje n in de ruimte daaromheen kan worden gevoerd. 't Gasmengsel gaat nu door de buis o naar den motor.

De toevoer van lucht door de opening h kan worden geregeld door het plaatje g te verdraaien, waardoor die openingen min of meer worden afgesloten (fig 18). Teneinde het door de lucht meegevoerde stof tegen te houden, is in de opening van het plaatje g gaas aangebracht. Onder het rijden kan men nu de samenstelling van het gasmengsel wijzigen door middel van het handvat l, dat aan het buisje k is bevestigd, terwijl k is voorzien van openingen, die vóór overeenkomstige openingen in de buis i kunnen worden gedraaid, waardoor dus buitenlucht in de buis i komt en zich met het gasmengsel vermengt.

Om den gastoevoer naar den motor te wijzigen en aldus de snelheid van het rijwiel te vermeerderen of verminderen, dient de gaskraan. Door het handvat G kan men de buizen i en p draaien en zoodoende de opening van de buis o geheel of gedeeltelijk sluiten.

De inrichting der verschillende gasontwikkelaars is in detail zoo uiteenlopend, dat een verdere bespreking daarvan hier niet mogelijk is, zonder te uitvoering te worden. Alleen zij vermeld, dat bij de meeste de verdampingsruimte niet wordt verwarmd, doch lucht wordt opgezogen, die langs de cilinders is gestreken en daardoor verwarmd, terwijl vaak de luchttoevoer niet, zooals in het behandelde voorbeeld bij h 't geval is, kan geregeld worden, doch alleen lucht aan het gasmengsel kan worden toegevoegd, wanneer bij hooger temperatuur de dichtheid daarvan geringer is.